De drukpers voor aardewerk is in de tweede helft van de achttiende eeuw uitgevonden in Engeland. Het mechanisch decoreren ging in tegenstelling tot het met de hand beschilderen van keramische producten snel en goedkoop. Versierd aardwerk kwam daarmee in het vizier van mensen met een smalle beurs. Het drukprocedé ging via een met inkt ingesmeerde koperen plaat waarop de gewenste afbeelding gegraveerd was. Daaroverheen werd drukkerspapier gelegd en daarna trad de pers in werking. Het papier drukte zich in de verdiepte delen van de gravure, zodat de inkt zich eraan vasthechtte. Nadat de drukker het papier vers van de pers had gehaald, kwamen de zogeheten snijdster, oplegster, wrijfster en afwasster in actie. De snijdster knipte de afbeelding eruit, de oplegster legde het op het voorwerp en de wrijfster wreef die erop. Dat laatste ging vrij gemakkelijk, want aardewerk is poreus en heeft weinig nodig om kleurstof op te nemen. Ten slotte werd het papier door de afwasster met water losgeweekt. Zodra het voorwerp droog was, ging het de oven in.